4:1 | Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. |
4:2 | Als ik roep, verhoor mij, o God mijner gerechtigheid! In benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt; wees mij genadig, en hoor mijn gebed. |
4:3 | Gij, mannen, hoe lang zal mijn eer tot schande zijn? [Hoe lang] zult gij de ijdelheid beminnen, de leugen zoeken? Sela. |
4:4 | Weet toch, dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen, als ik tot Hem roep. |
4:5 | Zijt beroerd, en zondigt niet; spreekt in ulieder hart op uw leger, en zijt stil. Sela. |
4:6 | Offert offeranden der gerechtigheid, en vertrouwt op den HEERE. |
4:7 | Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE! |
4:8 | Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd, als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn. |
4:9 | Ik zal in vrede te zamen nederliggen en slapen; want Gij, o HEERE! alleen zult mij doen zeker wonen. |